Datum en plaats van geboorte:
c. 340 (Orkneyeilanden)
Datum en plaats van de dood:
c. 377 (Rhenen, Utrecht)
Feest: 28 november
Woonde in: Keulen, Rhenen
Relikwieen: Emmerik aan de Rijn, Duitsland: Bedaf, Noord Brabang
Cunera van Rhenen wordt geprezen als maagd en martelares. De eerste maal dat haar naam wordt vermeld, is omstreeks 1016. Zij is de beschermheilige van de Utrechtse stad Rhenen.
Toen de heilige Ursula van Keulen en haar elfduizend maagden in de vierde eeuw bij Keulen werden overvallen door de Hunnen, werd Cunera – een prinses van de Orkaden – gered door de koning van de Rijn, die haar verborg onder zijn mantel en meenam naar zijn paleis te Rhenen.
Hier maakte ze zich spoedig geliefd bij het volk door haar vriendelijkheid en de zorg voor de armen. De koning vertrouwde haar bovendien de sleutel van zijn voorraadkelders toe. Dit alles wekte de jaloezie van koningin. Toen de koning een keer op jacht was, werd Cunera gewurgd door de koningin en haar kamerheer met behulp van een halsdoek. Ze werd begraven in een paardenstal. Dankzij onrust van de paarden werd de misdaad ontdekt. Na Cunera’s dood werden veel mensen genezen bij haar graf.
De Utrechtse bisschop Sint Willibrord liet Cunera drie eeuwen na haar dood heilig verklaren en bijzetten in de kerk van Rhenen. Er kwam een grote bedevaart naar Rhenen op gang, verbonden met de jaarlijkse paardenmarkt. Uiteindelijk leidde dit tot de wijding van de Petruskerk aan Cunera en later tot de nieuwbouw van de Cunerakerk en -toren (voltooid in 1531). Toen de Cunerakerk ten tijde van de Reformatie in 1580 door de Calvinisten werd overgenomen, verhuisden de relieken onder andere naar Emmerik in het Hertogdom Kleef en naar Bedaf bij Uden. In het Museum Catharijneconvent in Utrecht is een doek te zien, die doorgaat voor de oorspronkelijke wurgdoek of dwaal van Cunera. Het betreft een stuk koptisch linnen uit de vierde of vijfde eeuw.
Het feest van Cunera wordt gevierd op 12 juni.