En nu begeven wij ons tenslotte naar de plaats waar de symboliek der kerkelijke kalender, de liturgische handelingen, het liturgische gezang en de iconen hun eigenlijke betekenis krijgen, daar waar het ‘ritueel der Kerk als synthese der kunsten’ gestalte krijgt: het kerkgebouw.
Het kerkgebouw is het beeld van het huis van God, vergelijkbaar met de hemelen. Het kerkgebouw is ook een beeld, een icoon van de Kerk als het lichaam van Christus. Het beeld symbolisch dat uit, wat niet direct getoond kan worden. Noch woorden, noch aardse afbeeldingen kunnen de ene, heili-ge apostolische Kerk bevatten, die weliswaar het object van ons geloof is, maar onzichtbaar in haar volheid. De Orthodoxie kan de Kerk dan ook nooit als instituut zien, net zomin als zij een definitie van zichzelf zou kunnen geven.
Het is met name de vorm van het kerkgebouw, die deze onzichtbare realiteit symbolisch kan duiden.
De kerk bestaat uit drie gedeelten: het altaar, het kerkschip en de narthex, precies volgens de opbouw van het tabernakel van Mozes en de Tempel van Salomo. Volgens de heilige Simeon van Thessalonica verwijst deze driede-ling ook naar de Heilige Drie-eenheid, de drie orden der hemelse hierarchen en naar het christelijke volk zelf als lichaam van Christus, bestaande uit de geestelijkheid, de gelovigen en de catechumenen.
Het altaar is slechts toegankelijk voor de geestelijkheid. Dit is de meest heilige plek van de kerk, waar het sacrament van de Goddelijke Liturgie wordt voltrokken en dat vergelijkbaar is met het Heilige der Heilige in de Tempel.
Het centrale gedeelte van de kerk, het kerkschip, correspondeert met het ‘Heilige’ in de Tempel van Salomo, dat van het Heilige der Heilige was afgescheiden door een gordijn. Hetzelfde ‘voorhangsel’ dat openscheurde op het moment van Christus offer! Het is de plaats voor de gelovigen, voor het koninklijk priesterschap, de verloste en geheiligde mens. Zij zijn het Koninkrijk van God. Beeldt het altaar datgene uit wat uitstijgt boven de geschapen wereld, zo beeld het kerkschip de geschapen wereld uit, maar een wereld die geheiligd en vergoddelijkt is.
De narthex tenslotte komt overeen met het tempelplein, het terrein voor het Joodse volk. U ziet dat het christelijke volk zich in theologische zin reeds onderscheidt van het Joodse volk: door de heiliging in Christus bevinden zij zich reeds in het gedeelte waar vroeger slechts de Joodse priesters mochten komen.
In deze narthex nu, bevinden zich de catechumenen en de boetedoeners. Zij bereiden zich voor op het binnentreden in het Heilige, zij hebben nog geen deel aan de heilige Eucharistie. In het plan van de kerk wordt dus duidelijk een onderscheid gemaakt tussen degenen die deel uitmaken van het Lichaam van Christus en degenen die daar geen deel van uitmaken.
De Kerk gebruikt eveneens beelden om duidelijk te maken dat de kerk als plaats van de eredienst ook een icoon is van de ene heilige, katholieke en apostolische Kerk. De iconografie in de kerk correspondeert derhalve met deze realiteit. Ieder gedeelte van de Kerk kent zijn eigen afbeeldingen volgens een theologisch patroon dat zich vanaf de negende tot en met de zeventiende eeuw heeft ontwikkeld. Dus de decoraties in een kerk hangen niet af van de individuele opvattingen van een kunstenaar, maar worden bepaald door de principes, ontleend aan het hoogtepunt van een ontwikke-ling, die in later eeuwen niet meer is overtroffen.
U begrijpt dat niet iedere kerk precies volgens dit patroon is geschilderd. Het hangt van vele factoren af of men in staat is aan het ideaalbeeld te voldoen. Maar globaal kan men de volgende indeling onderscheiden.
In het altaar bestaat de onderste rij van afbeeldingen uit de Vaders, de schrijvers van de Liturgieen, de andere hierarchen en de heilige diakens in hun functie van medecelebranten. Daarboven wordt de Eucharistie zelf afgebeeld in de vorm van het Laatste Avondmaal, waar de apostelen het Lichaam en Bloed van Christus ontvangen in de twee gedaanten van brood en wijn. Daarboven bevindt zich de Moeder Gods als het ‘beeld’ van de Kerk in de oranta-houding, d.w.z. als voorspreekster bij God voor de zonden der mensheid. De omhoog geheven handen symboliseren de absolute opoffering aan God. Het is precies dezelfde houding die de priester aanneemt tijdens de Liturgie aan het altaar, waardoor er een spirituele verbinding ontstaat tussen het hemelse en het aardse beeld.
Boven haar zien we Christus Zelf. Hij is tegelijkertijd het opgedragen offer als wel de heiligmaker die het offer voltrekt. Tenslotte is in het gewelf het Pinksterfeest afgebeeld om de aanwezigheid van de Heilige Geest aan te duiden, door Wiens kracht het sacrament van de Eucharistie wordt vol-trokken.
Zoals we gezien hebben symboliseert het kerkschip de getransfigureerde schepping, de nieuwe aarde, de nieuwe hemel, alsook de Kerk. Daarom wordt het hoofd van de Kerk, Christus Pantokrator, afgebeeld boven in de koepel. Aangezien de Kerk is aangekondigd door de profeten en bewerk-stelligd door de apostelen, worden deze onder Christus afgebeeld en daar-onder weer de vier evangelisten in de vier hoeken. Zij brachten immers het goede nieuws en droegen het uit. De pilaren, die het kerkgebouw dragen worden gedecoreerd met de pijlers van de Kerk- de martelaren, de hierar-chen en de asceten. De rest van de kerk is beschilderd met de belangrijkste gebeurtenissen in de geheiligde geschiedenis van de Kerk. Achter in de kerk tenslotte zien we het Laatste Oordeel: het einde van de geschiedenis van de Kerk en het begin van de Nieuwe Tijd. Maar ook wordt de gelovige op deze wijze bij het verlaten van de kerk herinnerd aan het oordeel dat over hem geveld zal worden en zo opgeroepen ook buiten de kerk zijn christelijke roeping te vervullen.