Na al deze beschouwingen over de icoon zult u zich wellicht vertwijfeld afvragen welke hand nog in staat zal zijn een icoon in al zijn diepte en kracht te schilderen. Maar ook hier geldt de simpele evangelische uitspraak: “Wat onmogelijk is bij de mens is mogelijk bij God.”
We zullen nu enkele woorden spreken over de iconenschilder. Voor de duidelijkheid wil ik opmerken dat we hier spreken over de iconenschilder in het kader van de kerkelijke kunst. We hebben het hier niet over mensen die bijvoorbeeld iconen schilderen als hobby vanuit een eigen interessesfeer.
De kerkelijke iconenschilder nu, moet om te beginnen in de traditie staan. Dit wordt als volgt omschreven: “Iconen moeten geschilderd worden als werden zij geschilderd door de oude en heilige iconografen”. Op het eerste gezicht mag deze regel onnauwkeurig aandoen, maar de eigenlijke betekenis van deze woorden wordt duidelijk wanneer men zich de prachtige uitdrukking van de heilige Paulus herinnert, geheel toepasselijk in zijn eenvoud en kracht: “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg”. Iconen schilderen gelijk de oude en heilige iconografen betekent het volgen van de traditie en drukt een bepaalde houding uit ten opzichte van religieuze kunst.
Het is geen kwestie van het kopieren van de oude iconenschilders. De Heilige Paulus imiteerde Christus ook niet door simpelweg Zijn gebaren en woorden te herhalen, maar door zijn eigen leven op te laten gaan in Zijn leven, door Hem te laten leven in zichzelf. Op dezelfde manier is het schilderen van iconen alsof zij werden geschilderd door de oude iconografen geen imitatie van de oude vormen, want iedere periode heeft zijn eigen vormen. Het betekent het volgen van de heilige Traditie, beter gezegd: leven en schilderen in de traditie.
De kracht van de traditie is de kracht van de Heilige Geest en de continuiteit van de religieuze ervaring van de Kerk, de kracht van de verbinding met het religieuze leven van alle voorgaande generaties, teruggaand tot de tijd van de apostelen, zoals ik reeds in mijn inleiding duidelijk heb gemaakt. In de traditie is onze ervaring en ons begrip dezelfde als die van Paulus, van de heilige iconografen en van de gehele Kerk: wij leven niet langer op ons-zelf, individueel, maar in het lichaam van Christus, in hetzelfde complete lichaam waarin al onze broeders in Christus leven. Eigenlijk is dit ook het geval met alle andere vormen van het spirituele leven, maar het is het meest van toepassing op de religieuze kunst. De hedendaagse iconenschilder moet dezelfde innerlijke kijk van de oude iconografen herontdekken en zich laten leiden door dezelfde levende inspiratie. In dat geval zal hij de ware getrouwheid aan de traditie vinden, die geen herhaling is, maar een nieuwe hedendaagse openbaring van het innerlijk leven van de Kerk.
Het gaat dus voornamelijk om de innerlijke houding van de schilder, waarbij men moet beseffen dat het schilderen van iconen een puur kerkelijke religieuze bezigheid is. Het is een kerkelijke dienst en geen persoonlijke religieuze of artistieke daad los van het kerkelijk leven!
schilderen van iconen een puur kerkelijke religieuze bezigheid is. Het is een kerkelijke dienst en geen persoonlijke religieuze of artistieke daad los van het kerkelijk leven!
We moeten hierbij echter niet de ogen sluiten voor het feit dat de Orthodoxe Kerk tijden van bloei en tijden van verval heeft gekend, en dat niet altijd de spirituele geest aanwezig was en is om de iconen op deze wijze te schilderen. Maxim Gorky geeft in zijn jeugdherinneringen ook een voorbeeld van een absoluut dieptepunt in de iconenschilderkunst aan het begin van deze eeuw.
Gorky werkte als jongen namelijk als knechtje in een iconenwerkplaats. Van die tijd heeft hij ons een bijzonder interessante en schilderachtige sfeertekening nagelaten, waarvan ik nu een voor ons relevant fragment weergeef.
“…Het aloude ambacht van het iconen schilderen brengt bij niemand enige geestdrift teweeg, een of andere vernuftige en boosaardige geest heeft het werk versnipperd in een lange reeks van aparte handelingen. De schele timmerman Panfil, een giftig en kwaadaardig heerschap, levert de cypresse en lindenhouten bladen op maat, gladgeschaafd en aan elkaar gelijmd op de werkplaats af, de nog jonge tuberculoze Davidov grondt ze, zijn kameraad Sorokin brengt de Levkas aan, Miljasjin trekt met potlood tekeningen na uit het voorbeeldenboek, de oude dronkaard Gogoljev brengt het bladgoud aan en ciceleert de patronen op; de bijwerkmeesters schilderen de landschappen en de gewaden op de iconen en daarna worden ze zonder gezichten tegen de muur gezet, om later door nog eens drie verschillende mensen te worden afgemaakt …”
Vervolgens memoreert hij de enige schilder in de werkplaats, die nog zelf gehele iconen maakte:
“…Hij legde de Moeder Gods Fjodorovskaja op de tafel, keek ernaar en zei met luide bewogen stem: ‘Klaar is ons moedertje! Gelijk een Kelk ben jij, een bodemloze Kelk, waarin vanaf nu de bittere hartetranen der mensen zullen vloeien…’ Daarna bezatte hij zich en kwam pas enkele dagen later boven water.”
In deze verzuchting van de iconenschilder schuilt het diepe besef, dat uiteindelijk het gebed in de verering van de icoon de belangrijkste maatstaf is voor de Orthodoxie. Wanneer de icoon eenmaal is geschilderd volgens de regels van de podlinnik en gewijd voor kerkelijk gebruik, dan is iedere icoon in gelijke mate vererenswaardig en verkrijgt hij een bijzondere waarde door de mate waarin hij wordt vereerd door de gelovigen.
Tijden van bloei en verval hebben dus in wezen geen invloed op de plaats die de icoon in het kerkelijke leven van de Orthodoxie inneemt.
Zo deed de beroemde Russische iconenschilder Zenon, die prachtige iconen en iconostases heeft geschilderd voor de vele nieuwe kerken en kloosters in Rusland, de opmerkelijke uitspraak:
“Ik mag mijzelf niet gelijkstellen aan de oude iconenschilders. De levende traditie is verbroken. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw krijgt men belangstelling voor het Westen en de Westerse kerkelijke kunst. De secularisatie van het leven neemt daar een aanvang. Tot de zeventiende eeuw is de icoon de enige kunstvorm. De mensen konden hun geestelijk streven bevredigen binnen de muren van de kerk. In tijden van ketterse twisten ging de kerkelijke kunst uiteraard in kwaliteit achteruit. Wat wij nu zien is een persoonlijke kunstuiting. Een werkelijke opleving van de kerkelijke kunst is in deze tijden niet mogelijk…”
Hij onderkent dat de geest van de moderne tijd, ook in de Kerk, te ver afstaat van de oorspronkelijke spiritualiteit van de oude iconografen om nog in dezelfde geest te kunnen schilderen, maar tegelijkertijd tracht hij toch in het schilderen van de voor de Kerk onontbeerlijke nieuwe iconen het oude ideaal te benaderen in het nederige besef als iconenschilder en monnik ernstig tekort te schieten. Het zal aldus bij een orthodox niet in zijn hoofd opkomen de huidige tijdgeest als uitgangspunt van de kerkelijke kunst te nemen om daarmee in een neerwaartse spiraal meegezogen te worden in de alomtegenwoordige secularisatie van het bestaan.
In de Orthodoxie legt men zich nooit bij de tijdgeest neer, men streeft altijd weer opnieuw naar het volmaakte beeld. In de keuze van de schilderstijl van de hedendaagse Russische iconenschilders, waaronder ook veel oorspronkelijke kunstenaars, zien we dan ook dat zij niet aansluiten bij de wereldse en verwesterste stijl, die voor de Revolutie gemeengoed was geworden, maar bij de stijl van de oude iconografen van voor de zeventiende eeuw. En inmiddels kan men gerust spreken van een langzame opleving van de iconenschilderkunst in Rusland.
Ik wil dan deze beschouwing over de iconen besluiten met een citaat uit het dagboek van de Duitse schrijver Rainer Maria Rilke, tijdens zijn bezoek aan Rusland, begin deze eeuw, waarin hij treffend de centrale plaats en de betekenis van de icoon in het leven van de orthodox weergeeft:
“Naar alle richtingen schijnt hier alles grenzeloos. De huizen zelf kunnen geen bescherming bieden tegen deze onmetelijkheid, waar hun kleine vensters vol van zijn. Slechts in de donkere hoeken van de vertrekken staan de oude iconen als mijlpalen en lichtbakens van God en de glans van een kleine iconenlamp flonkert door de ramen als een verdwaasd kind in de sterrennacht. Deze Iconen zijn het enige houvast, het enige betrouwbare teken op de weg, en geen huis kan er zonder bestaan!”